top of page

Dowload onze poster

Voor onze theoretische verdieping hebben we heel wat literatuur doorgenomen en de belangrijkste zaken eruit gefilterd.

Het boek “Woordenschatonderwijs, meer dan woorden leren” dat wij bij de hand namen, is opgebouwd a.d.h.v. 3 pijlers. Deze 3 pijlers willen wij hanteren binnen onze theoretische verdieping.

Pijler 1: woorden leren en gebruiken

De eerste pijler omvat het aanleren van woorden door de leraar en het effectief leren gebruiken van deze woorden.

 

1. Woorden selecteren:

Een specifieke theorie over welke woorden we best selecteren, hebben we niet gevonden. Het is wel van groot belang dat de leerkracht de juiste woorden selecteert. Een goede beginsituatie van de klasgroep is zeer belangrijk om de juiste woorden te kunnen selecteren en rekening te kunnen houden met de leefwereld van de leerlingen. Die leefwereld kan anders liggen dan bij kinderen in het gewoon onderwijs.
Wat we wel vonden, waren enkele richtlijnen om woorden te selecteren.
bij het kiezen van een woord moet je ermee rekening houden dat het woord niet te moeilijk mag zijn en dat het woord nog niet of  reeds onvoldoende gekend is door de kinderen.

 

Richtlijn 1: een hulpmiddel om woorden naar bruikbaarheid in te delen is het drielagenmodel van Beck & McKeown (1985)

Het model bestaat uit 3 lagen:

 

  1. Laag 1: daar bevinden zich de basiswoorden. Basiswoorden zijn woorden die veelvuldig in ons dagdagelijks taalgebruik voorkomen. Volgens het boek: “Woordenschatonderwijs, meer dan woorden leren”, hoeven deze woorden niet expliciet aangeleerd te worden binnen woordenschatlessen. Leerlingen leren deze woorden spontaan.

  2. Laag 2: omvat algemene woorden. Ook wel regelmatig voorkomende schoolwoorden genoemd.

  3. Laag 3: bevat woorden die weinig voorkomen. Deze worden gebruikt in specifieke contexten.Bijvoorbeeld schiereiland. Dit woord wordt eerder beperkt gebruikt.

Opmerking:

Zelf zijn we van mening dat we functionele woorden moeten aanbrengen. Met andere woorden, deze woorden moeten bruikbaar zijn in het dagelijkse leven van het kind. Ze moeten aansluiten bij het taalniveau en de leefwereld van het kind. We merken dat onze leerlingen vaak de basiswoorden nog niet onder de knie hebben. Deze zijn uiteraard zeer belangrijk om aan verdere woordenschatuitbreiding te doen en zo hun taalvaardigheden uit te breiden.

 

Richtlijn 2: woordfrequentie
Woorden die vaak gebruikt worden in de taal,

Bijvoorbeeld: papier en balpen.

De kans dat deze woorden voorkomen, is uitermate groot.

 

Richtlijn 3: functionaliteit
Kinderen moeten woorden leren om de lesactiviteit te kunnen begrijpen. Bijvoorbeeld: kantlijn.
Hierbij gaat het niet enkel over schoolse woorden. Andere woorden zoals bijvoorbeeld: strijkijzer en strijkplank, zijn ook functionele woorden.
Soms komen woorden in een bepaalde situatie of context op een bepaalde manier naar voor. Je kunt dan besluiten om een woord op dat moment aan te leren. Misschien is het woord daarom niet zo heel frequent of nuttig, maar in deze situatie is het woord zo opvallend dat je er eigenlijk niet omheen kunt. Grijp de kans om het woord dan aan te brengen of te duiden.

Voorbeeldsituatie: een leerling komt met een gebroken pols in het gips naar school. Het woord ‘gips’ kan dan aangebracht of vermeld worden. Het woord komt voor in een bepaalde situatie, een niet alledaagse situatie.

 Richtlijn 4: selecteren met het oog op netwerkopbouw en kennisverwerving
Tijdens het selecteren van woorden moet je oog hebben voor een groter geheel, namelijk woordclusters. Dat zijn woorden die een nauwe betekenisrelatie met elkaar hebben.
Bijvoorbeeld: appel – peer – banaan
Binnen deze richtlijn kan men nog 3 onderverdelingen maken:

  1. Labelen: het verbreden van de woordenschat. Het kind leert steeds meer nieuwe woorden bij.

  2. Categoriseren: het kind bouwt meer kennis op rond een woord en leert de betekenis beter. De woordkennis wordt verdiept.

  3. Netwerkopbouw: een kind leert meerdere betekenisrelaties tussen verschillende woorden in het netwerk leggen.

Bijvoorbeeld schep, zand , emmer, kuil, …

Concrete voorbeelden zoals een woordspin, een woordparachute, de woordkast en de woordtrap zijn visuele vormen om de achterliggende structuur tussen woorden zichtbaar te maken.

Richtlijn 5: het aantal woorden selecteren

Voor een basisschoolleeftijd wordt aangeraden om niet meer dan 2 à 3 woorden per les te behandelen. Hoeveel woorden de leerkracht aanbiedt is afhankelijk van de leerlast van de woorden.
Wanneer een leerling gebruik kan maken van bekende informatie of bestaande kennis, dan is er een kleine leerlast.
Abstracte woorden zoals signaalwoorden zijn moeilijker aan te leren, een grotere leerlast. Deze zijn ook minder functioneel.

 

 

 

2. Toetsen

A) Tijdens het consolideren, formatief evalueren bij het aanbrengen van de netwerken (zie viertaktmodel, stap 3) wordt voldoende herhaling geboden. De leerkracht observeert wie de woorden goed opneemt en wie meer ondersteuning nodig heeft.

B) Daarna wordt gecontroleerd of de leerdoelen werden nagestreefd.

Wanneer men na het controleren, merkt dat bepaalde leerlingen de woorden niet of onvoldoende beheersen, dan kan de leerkracht enkele consolideeractiviteiten voorzien.

C) Het afnemen van formatieve of summatieve toetsen.

Pijler 2: woordleerstrategieën leren

Natuurlijk komt er een periode waarin de leerlingen meer op een zelfstandige manier te werk moeten gaan. Ook daar wordt rekening mee gehouden op school. We leren de leerlingen methodes aan die ze later zelfstandig kunnen hanteren. Binnen onze doelgroep, type basisaanbod, is dit zeker en vast nodig. We leren ze strategieën aan om zelfredzaam te kunnen zijn, om zelfstandig te kunnen functioneren.

Strategieën om de betekenis van een woord te achterhalen:

1. De woordstructuur analyseren

  • Modeling: laten zien van de strategie, het denkproces, hoe het in elkaar zit

  • Scaffolding: de leraar stelt gericht vragen waardoor hij de aandacht van de leerlingen richt op relevantie informatie vanuit de context die helpt om de woordenbetekenis te achterhalen

2. De context gebruiken

3. Hulpbronnen gebruiken

  • Woordenboek

  • Internet

  • Hulp van anderen

Pijler 3: woordbewustzijn en –eigenaarschap ontwikkelen

De derde pijler, en laatste pijler, is de sleutel tot woordenschatontwikkeling. Leerlingen blijven hun leven lang nieuwe woorden leren. Ze moeten alert zijn voor onbekende woorden en gemotiveerd om de betekenis ervan te achterhalen. Ze moeten trachten eigenaar te zijn van hun eigen woordenschatontwikkeling.

bottom of page